Als domproost van Utrecht was Gijsbrecht van Brederode na de bisschop de machtigste man in het Sticht.
Hij wilde echter meer: hij hoopte ooit zelf op de bisschopsstoel plaats te nemen als opvolger van Rudolf van Diepholt. Op 20 september 1449 sloot hij tezamen met Reinoud een verdrag tot onderlinge steun met Hendrik van Montfoort120. Hendrik beloofde dat hij zich zou inspannen om Gijsbrecht tot bisschop van Utrecht te verheffen als Rudolf eenmaal zou zijn gestorven. In ruil daarvoor zouden de Brederodes hem steunen om de hoge heerlijkheid over Montfoort te verkrijgen. Het is niet zo vreemd dat de families van Brederode en Montfoort dit verbond sloten, want zij stonden al jarenlang op goede voet met elkaar. Zij hadden eertijds allebei Jacoba van Beieren ondersteund. Verder bezat Hendrik net als Reinoud leengoederen van de graaf van Holland én van de bisschop van Utrecht. De contractanten spraken wel af dat zij hun verplichtingen jegens Philips van Bourgondië zouden nakomen. Uit dit voorbehoud blijkt dat de heren van Brederode en Montfoort trouw aan de hertog wiiden blijven en dus beslist niet anti-Bourgondisch waren. Wij weten niet of Philips op de hoogte was van dit verbond, maar voorlopig konden de drie Hoekse kopstukken niets anders doen dan wachten op de dood van Rudolf van Diepholt.

Overgave van de burgers van Gent, (Foto: Publiek domein)
Reinoud en Gijsbrecht stonden in het begin van de jaren vijftig beslist in de gunst van Philips. De hertog bevorderde op 24 augustus 1451 Gijsbrecht van raadsheer zonder wedde tot bezoldigd lid van de Raad van Holland. De domproost verscheen echter nauwelijks bij de raads vergaderingen, omdat hij het veel te druk had in het Sticht121. In 1452 gaf Reinoud net als tal van andere edelen uit Holland en Zeeland gehoor aan de oproep van Philips om hem te helpen bij het bedwingen van een opstand van de Gentenaars. Ook Gijsbrecht nam aan de strijd tegen Gent deel. Dit wekte wel verbazing en afkeuring op, want een geestelijke hoorde zich eigenlijk verre te houden van het krijgsgeweld122.
Als beloning voor zijn hulp tegen Gent gaf Philips op 17 juni 1453 aan Reinoud eindelijk de hoge heerlijkheid van Brederode, Voshol en Schoorl in leen. Deze begunstiging telde echter enige voorwaarden en beperkingen: Reinoud kreeg de hoge heerlijkheid enkel voor vijfentwintig jaar en moest de graaf 2100 pond betalen. Tevens werd vastgelegd dat Philips of zijn opvolgers de hoge heerlijkheden voor het zelfde bedrag konden terugkopen, wanneer op 17 juni 1478 de vijfentwintig jaren verstreken zouden zijn123. Bovendien bleef Reinoud verplicht om uit de heerlijkheid Brederode een jaargeld te betalen aan Jacob van Gaasbeek. Nadat deze Kabeljauwse edelman in 1459 was gestorven, moest Reinoud elk jaar 300 gulden aan Jacob van Hoorne en Jan van Egmond uitkeren, want dat had Jacob van Gaasbeek in zijn testament laten vastleggen124.
Intussen was Reinoud in conflict geraakt met Frank van Borselen in diens hoedanigheid als houtvester van de Haarlemmerhout. De graaf van Oostervant klaagde Reinoud aan wegens inbreuken op het grafelijk domein, omdat hij in de Haarlemmerhout op wild had gejaagd en er turf had laten steken. Reinoud claimde echter dat hij eigenaar was van het bewuste terrein. In 1453 gaf Philips opdracht om de zaak nader te onderzoeken. Vijf jaar later werd Reinoud in het ongelijk gesteld, aangezien hij niet had kunnen bewijzen dat het terrein werkelijk zijn eigendom was125. De reden dat dit proces zo lang heeft geduurd, moet gezocht worden in de hier na besproken politieke ontwikkelingen.
120. RAU, AHM 27.
121. SAD, AHB, 50. De Blécourt/Meijers, Memorialen, xxxix. Vermeldingen als raads heer in De Geer, 'Nyenrode', 94,96 en 97.
122. Van Leyden, Brederode-kroniek, 645-646. De mededeling in Van Gent, 'Pertijelike saken', 67, dat Philips tijdens de campagne tegen Gent Reinoud tot ridder sloeg, berust op een verkeerde lezing van Van Leyden. Reinoud wordt immers al op 25 januari 1438 ridder genoemd (zie hierboven). Een andere vermelding als ridder in 1444 geeft Lombarts, Memorialen, IX, 265.
123. SAD, AHB, 352 en ARA, AGH, 1024, ingeschreven in AGH 716, caput Kennemerland, f. 18v-21v. Het ging om een bedrag van 3000 clinckaerts van 28 groten Vlaams. De ontvanger-generaal van Bourgondië boekte deze som op 22-6-1453 in zijn rekening, ADN, B, 2012, f. 91-91v. In 1478 ontving Yolanda van Lalaing als voogd van haar zoon Walraven van Brederode een verlenging van de termijn met twaalf jaar tot 17-6-1490, ARA, G R Reg. 4, f. 15-16, en ACB 154. Vergelijk SAD, AHB, 40.
124. ARA, AGH 718, caput Zuidholland, f. 114- 114v.
125. Arkenhout, Van Borselen, 56-57. Hij meldt dat Reinoud zich tegen de uitspraak verzette, zodat in 1460 beslag werd gelegd op zijn huis in Den Haag. De afloop van deze zaak is niet bekend.
Dit artikel is overgenomen uit de 20ste jaargang van het Jaarboek, 'Reinoud II,. Nummer 1/2 uit 1995.
Auteur: M. J van Gent. Het volgende artikel: De bisschopskeuze in het Sticht. Voor het overzicht van alle artikelen zie: Een Hollandse luis in de Bourgondische pels.
Meer over: Gentse opstand,